REPORTED SPEECH (INDIRECTE REDE)
Bekijk hieronder tot op welk niveau je de uitleg zou moeten bekijken...
|
LINKS Ga naar alle verschillende soorten oefeningen over dit grammatica-onderwerp |
A1
A1
A1+
A1+
A2
A2
A2+
A2+
B1
Wat de indirecte rede (rede = manier van spreken, niet een "reden" om iets te doen) is, is allicht het beste uit te leggen aan de hand van een voorbeeld.
Directe rede:
Ze zei: "Dit is moeilijk." -- She said: "This is difficult."
Indirecte rede:
Ze zei dat dit/het moeilijk was. -- She said (that) this/it was difficult.
Grammaticaal gezien wordt die losse zin uit de directe rede (dat stukje tussen aanhalingstekens) een bijzin in de zin in de indirecte rede.
Bij een introductory clause in de tegenwoordige tijd (b.v. "he says") veranderen alleen de persoonlijke voornaamwoorden, en eventueel de werkwoorden in de derde persoon enkelvoud. De tijd van de werkwoorden verandert NIET.
He says, "I speak English." -- He says (that) he speaks English ("I" wordt "he", en "speak" wordt "speaks" omdat dat bij "he" past)
Bij een introductory clause in de verleden tijd (b.v. "he said") verandert ook de grammaticale tijd van de zin. Dit heet een backshift (maar dat mag je meteen weer vergeten :-)
Present simple(OTT)
Wordt past simple
He said, "I am happy" -- He said (that) he was happy
Past simple(OVT)
Wordt past perfect
He said, "I was happy" -- He said (that) he had been happy
Present perfect (VTT)
Wordt ook past perfect
He said, "I have been happy" -- He said (that) he had been happy
Past perfect (VVT)
Blijft past perfect
He said, "I had been happy" -- He said (that) he had been happy
Opmerkingen:
De werkwoorden could, should, would, might, must, needn't, ought to en used to veranderen doorgaans niet.
He said, "She might be right" -- He said she might be right
Het "that" mag worden weggelaten.
Bepalingen van Plaats en Tijd
In zinnen staan soms ook bepalingen van plaats en tijd. Die horen ook te veranderen...
today -- that day
now -- then
yesterday -- the day before
...days ago -- ...days before
last week/month/etc. -- the previous week/month/etc.
next week/month/etc. -- the following week/month/etc.
tomorrow -- the next day / the following day
here -- there
this -- that
these -- those
last night -- the night before
Verdere Verfijningen van de Indirecte Rede
Met het werkwoord "say" hoef je niet aan te geven tegen wie iets wordt gezegd.
He said he had been there
Met het werkwoord "tell" moet je wel aangeven tegen wie iets wordt gezegd.
He told John he had been there
Als je een vraag in de indirecte rede zet, verdwijnt het vraagteken. Als er geen vragend voornaamwoord (who, what, how, etc.) in de vraag zit, gebruik je if of whether in plaats van "that". We gebruiken ook geen "do" in vragen in de indirecte rede. Onderwerp en werkwoord wisselen ook niet van plaats.
Mary asked, "can I join?" -- She asked if/whether she could join
John asked, "what do I need to do?" -- John asked what he needed to do ("do" is weg)
Judith asked, "do you read books?" -- Judith asked if I read books ("do" is weg)
They asked, "who is she?" -- They asked who she was
"Shut up!" -- He told me to shut up
She said, "Say hello to your mother" -- She asked me to say hello to my mother
B1+
Commando's in de Indirecte Rede
Bij commando's in the indirecte rede gebruiken we (not) to + infinitief. Als werkwoord gebruik je ask of tell, waarbij tell de sterker commanderende variant is.
"Go away," he said -- He asked me to go away (verzoek) / He told me to go away (commando)
B2
Andere Rapporterende Werkwoorden en Structuren
Een compleet overzicht van alle reporting verbs met verschillende grammaticale opbouw:
Alleen een werkwoord bij add.
He added (that) he was going away
Werkwoord + (not) to + infinitief bij agree, announce, claim, complain, demand, explain, deny, offer, threaten, promise en refuse.
He agreed to go with them
I offered to help my sister
Werkwoord + voorwerp + (not) to + infinitief bij advise, ask, forbid, inform, instruct, invite, order, recommend, remind, tell en warn.
She advised him to buy tickets in advance
The teacher instructed us to do the activity
Werkwoord + gerund bij admit, advise, deny, recommend, regret en suggest.
The thief admitted stealing the crown jewels
Werkwoord + voorzetsel + gerund bij apologise for, confess to, insist on en object to.
The visitors apologised for arriving late
Werkwoord + voorwerp + voorzetsel + gerund bij accuse somebody of, blame somebody for, congratulate somebody on, criticise somebody for en warn somebody against.
They accused the driver of cutting them off
Werkwoord + vragend voornaamwoord (of if/whether) bij ask, want to know en wonder.
Romeo wanted to know if Juliet really loved him
B2+
Andere Werkwoordstijden
Present Continuous
Wordt past continuous
He said, "I am walking" -- He said (that) he was walking
Past Continuous
Wordt past perfect continuous
He said, "I was walking" -- He said (that) he had been walking
Past Perfect Continuous
Blijft past perfect continuous
He said, "I had been walking" -- He said (that) he had been walking
Future met going to
Wordt was/were going to
He said, "I am going to leave" -- He said (that) he was going to leave
He said, "We are going to leave" -- He said (that) they were going to leave
Future met will
Wordt would
He said, "I will leave" -- He said (that) he would leave
Conditional met would
Blijft would
He said, "I would leave" -- He said (that) he would leave
C1
C1
C2
C2