QUESTIONS (VRAAGZINNEN)


Bekijk hieronder tot op welk niveau je de uitleg zou moeten bekijken...

Als je op begin brugklas niveau zit: bekijk t/m A1
Als je op 1HM niveau zit: bekijk t/m A1+
Als je op 2M of 1AH niveau zit: bekijk t/m A2
Als je op 2HM niveau zit: bekijk t/m A2+
Als je op 2AH, 3M, 3H of 4M niveau zit: bekijk t/m B1
Als je op 3A niveau zit: bekijk t/m B1+
Als je op 4H, 4A of 5H niveau zit: bekijk t/m B2
Als je op 5A niveau zit: bekijk t/m B2+
Als je op 6A niveau zit: bekijk t/m C1
Als je ook boven 6A niveau wilt zien: bekijk t/m C2

LINKS

Ga naar alle verschillende soorten oefeningen over Vraagzinnen
Ga naar alle verschillende soorten oefeningen over Vraagzinnen met Have Got en To Be

Bekijk ook informatie over hulpwerkwoorden
En bezoek ook de pagina over vragende voornaamwoorden
En kijk naar de pagina over aangeplakte vragen

A1


A1

A1+


Vraagzinnen in de Present Simple (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd)

Je maakt een zin in de Present Simple vragend door does (voor he, she of it) of do (voor alle andere persoonlijk voornaamwoorden) vóór het onderwerp te zetten. Heel belangrijk (en dat vergeten veel mensen!) is dat het hoofdwerkwoord vervolgens altijd in de infinitief moet staan (want de vervoeging van het werkwoord gaat naar de vorm van het werkwoord do)!

They love sports - Do they love sports?
She loves horses - Does she love (NIET loves!) sports?

Vraagzinnen in de Present Perfect (Voltooid Tegenwoordige Tijd)

Je maakt een zin in de Present Perfect vragend door het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om te draaien.

John has been on holiday to Madagascar - Has John been on holiday to Madagascar?
The princess has kissed a frog - Has the princess kissed a frog?

Vraagzinnen in de Past Simple (Onvoltooid Verleden Tijd)

Je maakt een zin in de Past Simple vragend door did vóór het onderwerp te zetten en het hoofdwerkwoord in de infinitief te zetten.

They loved sports - Did they love (NIET loved!) sports?
She loved horses - Did she love (NIET loved!) horses?

Vraagzinnen in de Present Simple (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd) met To Be

Je maakt een zin in de Present Simple met het werkwoord To Be vragend door het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om te draaien.

John is silly - Is John is silly?
The dogs are aggressive - Are the dogs aggressive?

Vraagzinnen in de Past Simple (Onvoltooid Verleden Tijd) met To Be

Je maakt een zin in de Past Simple met het werkwoord To Be vragend door het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om te draaien.

John was silly - Was John silly?
The dogs were aggressive - Were the dogs aggressive?

Vraagzinnen met Have Got

Je maakt een zin met Have Got vragend door het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om te draaien.

John has got a modern smartphone - Has John got a modern smartphone?
They have got a house with a swimming pool - Have they got a house with a swimming pool?

A2


Vraagzinnen in de Present Perfect (Voltooid Tegenwoordige Tijd) met Already en Yet

Je maakt een zin in de Present Perfect met already of yet vragend door het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om te draaien.

John has been on holiday to Madagascar already - Has John been on holiday to Madagascar already?
The princess has kissed a frog - Has The princess kissed a frog yet?

Je kunt yet niet in een stellende (gewone) zin gebruiken, maar alleen in vraagzinnen en ontkennende zinnen.

A2+


A2+

B1


B1

B1+


Vraagzinnen in de Present Perfect Continuous (Duurvorm in de Voltooid Tegenwoordige Tijd)

Je maakt een zin in de Present Perfect Continuous vragend door het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om te draaien.

I have been waiting at the dentist for hours - Have I been waiting at the dentist for hours?
John has been studying hard all night - Has John been studying hard all night?

B2


De Twee Algemene Regels voor het Vragend Maken van Alle Zinnen

Hierboven zijn een behoorlijk aantal regeltjes gegeven over hoe je zinnen vragend kunt maken. Maar al die regels zijn in twee wat algemenere regels te vangen. Hiervoor moet je kijken of een zin een hulpwerkwoord heeft of niet (zie de link, rechtsboven, naar de informatie voor hulpwerkwoorden).

1) De regel voor zinnen MET een hulpwerkwoord (inclusief 'normale' werkwoorden die functioneren als een hulpwerkwoord - to do, to have en to be): Draai het onderwerp en het eerste hulpwerkwoord om.

Pete can swim - Can Pete swim?
Jack and Jill could climb that hill - Could Jack and Jill climb that hill?
Mary is silly - Is Mary silly?
Elvis has left the building - Has Elvis left the building?

2) De regel voor zinnen ZONDER een hulpwerkwoord (er zijn honderden zoniet duizenden gewone werkwoorden): Zet een vorm van to do vóór het onderwerp, en de infinitief van het hoofdwerkwoord erna.
Romeo loves Juliet - Does Romeo love Juliet?
Pete has an electric guitar - Does Pete have an electric guitar? (have geeft in deze zin bezit aan en is dus geen hulpwerkwoord)
Tolkien wrote "The Lord of the Rings" - Did Tolkien write "The Lord of the Rings"?

Als je preciezere informatie wilt over een locatie, reden, tijd, etc. kun je een vragend voornaamwoord vooraan iedere hierboven gemaakte vraagzin zetten. Bekijk de link naar de informatie over vragend voornaamwoorden rechtsbovenaan deze pagina.

B2+


B2+

C1


C1

C2


C2

09-12-2020 - 03-02-2021